Pagina's

vrijdag 17 juli 2020

Bridgen in coronatijd


In het Nationaal Denksportcentrum aan de Kennedylaan in Utrecht gaat men weer bridgen. Gewoon, met vier mensen uit vier huishoudens aan één tafel, binnen de anderhalve meter, in een zaal met nog meer tafels met vier mensen uit vier huishoudens, biertje erbij, zonder anderhalve meter, zonder spatschermen of mondkapjes of wat dan ook. Corona of niet. Hoe kan zoiets, vraagt u zich af. Eenvoudig: hoewel er beneden een bar is en men er doorgaans flink inneemt heeft de Bridgebond bedacht dat het Denksportcentrum geen horeca is maar een sportaccomodatie, en dat de horecaregels er dus niet gelden maar de sportregels. Bridgen is voorts een sport die volgens de Bridgebond niet op de normale manier kan worden beoefend op anderhalve meter. Dat betekent dat je op het speelveld ontheffing hebt voor de anderhalve meter, en wat is nu dat speelveld? Dat is de tafel waaraan je zit. Ergo: we gaan weer open.

Nu weet ik niet of mensen enigszins op de hoogte zijn van hoe zo'n bridgeavond verloopt, maar het gaat niet zoals in een aflevering van miss Marple, waarbij je de hele avond met 4 dezelfde mensen aan een tafel zit. Op een bridgeclub speel je competitie tegen je clubgenoten. Daarbij hoort dat je met je partner vier spellen tegen twee tegenstanders speelt en dan, na een half uur, doorschuift naar de volgende tafel, met nieuwe tegenstanders. Ook aan deze tafel speel je weer vier spellen, zonder anderhalve meter, spatschermen, mondkapjes enzovoort. Nieuwe ronde nieuwe kansen zeggen we dan. Aan het eind van de avond heb je aan zeven tafels gespeeld, en heb je bij 7 bridgeparen, dus 14 personen, een half uur op de lip gezeten, plus je maat aan de overkant van de tafel, in totaal 15 personen, in 3,5 uur. En daar kan dan ook nog behoorlijk bij gediscussieerd worden, en ook weleens onbehoorlijk gediscussieerd, hard gepraat zeg maar, want bridgers zijn het dikwijls niet met elkaar eens. Enfin, dan bestellen we nog maar een biertje, of iets sterkers, dat keurig aan tafel geserveerd wordt.

Máár mensen, er worden heus wel maatregelen getroffen: de tafels staan twee meter uit elkaar en let op, zodra je van tafel wisselt ben je niet meer op het speelveld, dus als je door de zaal langs andere tafels loopt moet je wel degelijk anderhalve meter afstand houden van die tafels, tafels dus waaraan in de loop van de avond steeds meer mensen zitten waar je al een half uur bij op de lip/het speelveld hebt gezeten. Ook worden er eenrichtingpaden uitgezet zodat je elkaar lopend in elk geval niet tegenkomt. Want dat is, nogmaals, allemaal buiten het speelveld.

Heb je daarentegen de pech dat je als bridgeclub in een café of horecaverhuurzaal speelt, dan gaat dit volgens de Bridgebond niet op, want daar gelden de horecaregels. Dus daar moet je ook áán tafel anderhalve meter afstand houden, het ene speelveld is het andere niet, zeg maar, en dat is een probleem. Er wordt gedacht aan spatschermen aan tafel, maar dat idee is nog niet goedgekeurd door NOCNSF en de Veiligheidsregio, dit dus in tegenstelling tot het bridgen in een Denksportcentrum zónder spatscherm dat wel is goedgekeurd.

Een beetje bezorgd is de Bridgebond wel, want veel bridgers horen tot een kwetsbare groep, zegt ze. U moet zich als speler dus zelf afvragen of u het voor het bridgespel over heeft om u in een groep mensen te begeven en aldus een gezondheidsrisico te nemen. Dit nadat de Bridgebond wel zelf bij de Veiligheidsregio is gaan klagen dat bridgers onterecht bij de anderhalvemeter sporters stonden, want op anderhalve meter kun je niet kaarten. De Bridgebond is desalniettemin dus niet verantwoordelijk, u neemt zelf het risico. Daarbij ziet de Bridgebond voor het gemak ook over het hoofd dat u dat risico niet alleen neemt voor uzelf. U neemt dat risico voor uw huisgenoten - 60% van de mensen wordt aangestoken door een huisgenoot -, u neemt dat risico voor uw reisgenoten in bus en trein, voor uw medepatiënten in de wachtkamer van uw huisarts, uw collega's, en met wie u verder ook maar contact heeft. Maar u kúnt het risico desgewenst nemen, mogelijk gemaakt door uw Nederlandse Bridgebond. 


U kunt het hier zelf allemaal nalezen, in Deel II: Praktische invulling van “Bridgespecifiek protocol”, op 9 juli gepubliceerd op de website van de Bridgebond, en u verbazen. 

https://www.bridge.nl/coronamaatregelen/protocol-verantwoord-sporten/praktische-invulling-protocol/





woensdag 3 mei 2017

Herdenkingsrant



Op 31 mei 1944, aan het einde van de ochtend, was het bombardement van de geallieerden op Roosendaal.
De bedoeling was om het spoorwegemplacement te vernietigen maar de bommen kwamen overal in de stad neer. Ook op de Bloemenmarkt.

Op 2 juni 1944 gingen Johannes Franciscus van Geel, Hoofdwachtmeester van Politie, en Adrianus Franciscus Broere, bevolkingsagent, er samen voor zitten.
Ze deden aangifte van het overlijden van 67 mensen die op slag dood waren.
Een dag later, op 3 juni, waren ze klaar, en er moest nog iemand tussendoor ook.

Ze deden er om en om een paar. '...uit eigen wetenschap kennis dragende, dat op een en dertig mei dezes jaars om elf uur, dertig minuten...'
Een van hen was mijn moeders nichtje Marliesje Heck, 'oud twee jaren'. Ze was bij Oom Herman en Tante Corrie, van Foto Rembrandt, op de Bloemenmarkt.

De fotozaak is bij het bombardement volledig verwoest en Oom Herman en Tante Corrie zijn naar de Molenstraat verhuisd. Het pand is niet meer opgebouwd en is een doorgang geworden van de Bloemenmarkt naar het Emile van Loonpark.
"Kijk", zegt oma. "Hier was de fotozaak van Ome Herman en Tante Corrie. Ze woonden erboven."

Er was een foto van Marliesje, grote strik in het haar. Die foto heeft Oom Herman afgedrukt en ingekleurd. De hele familie van Tante Corrie, waaronder de ouders van Marliesje, kreeg er een.

Mijn oma was de oudste en heeft de foto van Marliesje haar verdere leven aan de muur gehad. Zodoende groeide ik op met Marliesje Heck.
Mijn moeder was veertien toen het gebeurde. Mijn hele jeugd werden zij en mijn oma het niet moe om uit te leggen waarom Marliesje daar hing.
"Marliesje Heck. Twee jaar. Bij Ome Herman en Tante Corrie. Ze was buiten. Hele fotozaak vernield. Alle foto's verbrand ook."

Daarom herdenk ik in ieder geval altijd Marliesje Heck. Ik weet dat iedereen in de familie die nog leeft en Marliesje en haar foto kent dat doet.

Oorlog. Het is verschrikkelijk. Toen en nu. Gedenk ze.



vrijdag 28 oktober 2016

Wasrek

Ik ga afscheid nemen van een wasrek. Daar heb ik moeite mee want ik heb het wasrek al erg lang. Het is uitgevoerd in bruin en beige, dan heeft u een beetje een indicatie. Het is een goed wasrek. Het wasrek was er al voor de man erbij kwam en we hebben samen in drie huizen gewoond. Officieel heet het wasrek een droogtoren maar dat is net zoiets als 'meneer' zeggen tegen de buurman en zo gaan het wasrek en ik niet met elkaar om.

Drie weken geleden deed de automatisering van het droogproces zijn intrede in het huisgezin. "Nu kan dat wasrek er wel uit." zei de man. Ik trok bleek weg en mompelde iets met 'altijd handig'.

Maar vorige week schoof ik het weer opzij en er viel mij iets op. De plastic bekleding van de droogdraden gaat kapot. Dat had ik nooit eerder gezien. Eronder zit iets zwartigs. Verder liet een jaar of vijf geleden een las van de dragende constructie los. Een half jaar geleden volgde een tweede las, sindsdien lijkt het of het wasrek een beetje dronken is. Een van de draaiwieltjes draait inmiddels ook niet meer. Het wasrek mankeert kortom vanalles.

Ter verdediging wil ik opmerken dat het wasrek een goed wasrek is. Dit in tegenstelling tot de tweede (reserve-)droogtoren die nooit een plaats in mijn hart heeft weten te veroveren. De tweede droogtoren is net niet hoog genoeg, zodat de kleren die je ophangt juist tegen de knijpers eronder aankomen. Ter compensatie is hij iets breder maar hij is net té breed en ik moet mij er altijd langs wurmen. De lijnen zijn niet strak en stevig maar buigen door, dat hindert mij. De plastic bekleding ging, ondanks dat de toren nauwelijks is gebruikt, al jaren geleden vanzelf kapot. Tot slot is de droogtoren korenblauw en dat vind ik opschepperig voor een verder matig presterende toren. Ik houd van doelmatigheid, meer nog dan van schoonheid. Een volmaakt doelmatig voorwerp heeft persoonlijkheid. Een volmaakt doelmatig voorwerp bezit een ziel. Een voorwerp dat zonder haperingen doet waar het voor gemaakt is, daarbij niet te veel lawaai maakt en wijkt als ik er langs moet is wat mij betreft een lang leven beschoren, en een stukje van mijn hart.

Desalniettemin is vanmorgen het volgende rationele besluit genomen: het drieëndertigjarige wasrek gaat eruit, de korenblauwe droogtoren blijft nog een poosje. Want die staat nog, en het is maar voor reserve. Misschien komen de droogtoren en ik nader tot elkaar, als het wasrek er niet meer is. Ik zal de man vragen om ons adres op de lijst van de grofvuilroute te laten zetten.
Misschien gooi ik dat korenblauwe kreng er wel achteraan ook.

zondag 29 november 2015

Lezen

Ik heb in mijn leven ooit één ding gestolen en dat was een onderwijsuitgave van een aantal Ideeën van Multatuli. Zo hup de schooltas in. Ik was 16 geloof ik en ik had geen idee hoe ik er anders aan moest komen. Ik ben er nog steeds heel blij mee. Voordat u denkt dat ik al vroeg in literatuur geïnteresseerd was, ik vond literatuur belachelijke aanstellerij. Ik wist gelukkig niet dat de Ideeën van Multatuli hoogstaande literatuur was en dat de Ideeën voorts gewoon te koop waren in de winkel, en anders had ik er toch geen geld voor gehad en ik moest en zou het hebben, dus ik nam het mee.
 
Ik las al toen ik 5 was en ik hield van verhalen met een kop en een staart. Mijn eerste liefde waren de Harlekijntje-boeken die ik las tot het niet meer mocht van de bieb omdat ik er te oud voor was: officieel was ik al twee kasten opgeschoven. Ik las vervolgens heel veel Leni Saris, maar een boekje als Kamertjeszonde van Herman Heijermans of Woeste Hoogten kon ook mijn goedkeuring wegdragen. Verder had ik mijn drie lievelingsboeken in een soort permanente bruikleen-met-onderbrekingen van de bibliotheek. Dat waren De Beatles van Hunter Davies, Joop ter Heul van Cissy van Marxveldt en het dagboek van Anne Frank (gekuiste versie). Er zat ook altijd een Agatha Christie tussen het stapeltje, want de dader was steeds zo onwaarschijnlijk dat ik die bij het dichtslaan van de kaft alweer vergeten was, dus die kon ik eindeloos herlezen. Ik herlas sowieso ontzettend veel en vaak want ik woonde in die boeken.

Voor de logeerpartijen bij Oma was er de Oud Goud reeks met Alice in Wonderland en De koerier van de Tsaar en Paul Kruger en De Zwarte Tulp en nog veel meer, en het iets oudere buurmeisje beheerde een plank die helemaal gevuld was met Leni Saris en die als mijn tweede bieb functioneerde. Jij verleest je verstand nog eens, mopperde oma weleens, of ze zei dat het slecht voor mijn ogen was, wat zo was, want ik had op mijn 7e al een brilletje en ik heb het tot -8.25 geschopt.
 
De leesclub waar mijn ouders ooit lid van waren geweest bleek achteraf de nodige schatten uit de wereldliteratuur te bevatten, maar ook dat wist ik gelukkig niet. Er zaten leuke boeken tussen en stomme en dat was dat. Ze hadden ook wat moderne boeken die stuk voor stuk door mij werden afgekeurd. Mulish, Wolkers, ik vond het niks. 

Zo las ik onbekommerd verder, het ene na het andere verhaal met kop en staart opzuigend, tot het voornoemde boekje van Multatuli langskwam. Daarna vond ik verder alles onzin. Multatuli viel midden in mijn extra verlengde puberteit en mijn bijbehorende XL rechtvaardigheidsgevoel en ik had er een misdrijf voor over om het boekwerkje de rest van mijn leven met mij mee te kunnen dragen. Tot op de dag van vandaag lees ik nauwelijks nog fictie.
 
De volgende openbaring na Multatuli was Gerrit Komrij, die mij werd aangereikt door mijn grote studentenliefde. Toen hij vertrok kocht ik zelf maar het boek dat hij wreed met zich meenam, Averechts, een bundel van wat we nu columns noemen en die heeft mij fier overeind gehouden onder de lading flauwekul die tijdens mijn studietijd aan de Sociale Academie, eind jaren zeventig, over mij werd uitgestort. Uit die jaren dateert ook De weg naar het licht van Maarten Biesheuvel (was dat maar fictie). En ik las met veel genoegen Camera Obscura, wat dan wel grotendeels fictie is maar wel met koppen en staarten eraan.
 
Gerard Reve is een geval apart. Ik vond Gerard Reve ook niks, tot ik uit het lood geslagen thuis kwam te zitten, na mijn eerste negen werkzame jaren. Veel groente en weinig aardappelen, dat is geen eten voor een man, een collega duwde het in mijn handen. Ik heb er tranen met tuiten om gestort en als er ooit iets troostend was was het wel die ellende. Ik heb een stapel van een halve meter hoog verzwolgen en al lees ik hem nu niet meer, hij was er toen ik hem nodig had en hij hoort bij het rijtje vrienden. En zijn broer las ik ook doodgemoedereerd, maar dat was weer later.
 
Ik heb hier maar een paar literaire schrijvers in de kast staan en irl zouden ze elkaar vermoedelijk het huis uit vechten. Ze moeten het gezelschap dulden van meisjesschrijfsters, Agatha Christie, Hergé, fotoboeken van Umbrië, het Margriet Kookboek kleine versie en planken vol geschiedenisboeken. Ze horen bij mij, want ze zijn onderdeel van een periode in mijn leven. Ik lees wat mij bevalt en omarmt en verontrust en laat huilen van het schateren, of andersom, of gewoon vermakelijk is, of aardig geformuleerd, of prettig leest als je herstellende bent van een zware verkoudheid. Aanstellerij komt er hier niet in, tenzij het van buitencategorie is, of een kop en een staart heeft, of Gerard Reve heet. Ik doe kortom maar wat, en ik kan het iedereen aanraden.