Pagina's

woensdag 11 december 2013

TOETTOET

Ik weet alle auto’s uit mijn jeugd nog. Het begon in de jaren zestig met een tweedehands Kevertje. Het Kevertje had (en ik vond dat schitterend, want hij was duidelijk zichtbaar vanaf de achterbank) een richtingaanwijzer achter het voorportier, een echt verlicht pijltje was dat. De Kever was gebroken wit. Mijn vader kocht hem nadat hij met het hele gezin (allen onbehelmd) een schuiver maakte op de scooter en ons in gedachten al, keurig in kistjes verpakt, op het kerkhof afleverde. Toen begon ook ons leven als binnenruitenwisser. Het heeft nog heel lang geduurd voor we een auto hadden die zichzelf binnen acceptabele tijd droogblies en wij waren allemaal onderdeel van de spons-en-zeemroute die begon bij mijn vader, langs mijn moeder ging, dan naar achteren naar mijn broer (vanaf dat hij een jaar of 5 was participeerde hij hierin), dan naar mij en van mij weer tussendoor naar mijn moeder. Waarna snoep.

De tweede auto was een tweedehands Eendje in de kleur beige. Het Eendje kon niet zo erg hard. Meestal reden we (op de snelweg) zo’n 80-85 km. per uur, maar met een flinke wind in de rug konden we net de 100 halen, wat begeleid werd door luid gejuich vanaf de achterbank. De voorportieren van het Eendje gingen net andersom open dan wij nu gewend zijn, aan de voorkant dus. Op een dag had mijn moeder haar portier kennelijk niet goed dichtgedaan en terwijl wij met duizelingwekkende vaart over de snelweg reden vloog het portier open. Ik zat achter mijn moeder en zag het portier op mij afkomen, wat een schokkende ervaring was. Mijn vader bracht het voertuig tot stilstand op de vluchtstrook en wij keken elkaar met bonzend hart aan. Natuurlijk had mijn moeder geen veiligheidsgordel om. Die bestonden niet. Toch zat ze nog op haar plaats, dus mijn vader stapte uit om de materiële schade te bekijken, die bestond uit een deuk in het achterportier op de plaats waar de uitstekende hendel tegen de auto was geslagen. Een blijvende herinnering.

Nummer drie was een nieuwe auto. Een prachtige mistblauwe Eend. Deze Eend kon wel 120 km. per uur. We hadden nu ook een hondje, dat was geen probleem voor de Eend, want de Eend was voor die tijd best nog wel een ruime auto, waar je net met zijn drieën achterin kon zonder al te veel aan comfort in te boeten mits je een kussen over de middenstang legde, dus mijn broer en ik zaten er ruim met een klein hondje. Deze auto kwam in de krant. Het was de Telegraaf opgevallen dat de wachttijden voor de boot naar Texel wel erg waren opgelopen, tot wel 8 uur, eenmaal arriveerde mijn vader zelfs helemaal alleen met de auto rond middernacht, omdat de rest van de familie lopend maar alvast de boot en het eiland had betreden. Hoe dan ook, dat was echt nieuws, dus een dag later, ergens begin jaren zeventig was het, stond een enorme foto op de voorpagina van de zaterdagkrant met die honderden wachtende auto’s, en wij stonden er keurig met ons Eendje op, in het midden.
Een groot voordeel van Eendjes was de vering, waarmee wij moeiteloos over de toen nog onverharde wegen met kuilen in de Dennenbossen op Texel zweefden en ook heel leuk was het om er tamelijk hard mee over een rotonde te rijden, waarbij de wielen altijd op het wegdek bleven maar de carosserie bijna verticaal stond. Ook dit Eendje bleef niet ongeschonden, want mijn vader, gesterkt door de afwezigheid van mijn moeder, waagde het om in de presentie van zijn twee bloedjes van kinderen, dat dan weer wel, een alleraardigste jonge liftster mee te nemen, die ook naar de Dennenbossen moest (wij waren best vaak op Texel, inderdaad). Op de inrit naar ons vakantiepark stopte mijn vader om haar uit te laten stappen, want zij moest naar een park een stukje verderop langs dezelfde weg. De jongedame verdween zwaaiend uit ons gezichtsveld en mijn vader draaide het park op, waarbij hij de paal over het hoofd zag die de ingang van het park markeerde. Dat was inderdaad weer de rechterzijkant, en leg dat maar eens uit thuis.

Een Eendje is natuurlijk geen echte auto. Dat vond mijn vader. Er moest een echte auto komen en dat werd een Fiat 127 in de kleur vuilgeel. Dat was het soort foute beslissing dat je je leven lang niet meer vergeet. Er was gewoon niks aan. Het dak kon niet open, we misten de vleugeltjes van de ramen, de vering, nou ja. Bovendien bleek het geen blijvertje. Na anderhalf jaar stond de roest op de portieren en dat nam mijn vader niet. Deze auto werd dan ook ingeruild voor... nog een Fiat 127, nu gebroken wit. Iets met anti-roestbehandeling en anders krijgt u van mij geen cent voor die ouwe. We hebben hem nog wel even gehad, maar ik heb er behalve de kleur eigenlijk geen enkele herinnering aan.

De volgende auto was een pimpelblauwe Ford Escort. Een soort diephemelsblauw was het. Toen hij bij de dealer was gearriveerd werd er getelefoneerd en nog dezelfde avond gingen mijn ouders kijken. Toen ze thuiskwamen zei mijn moeder koeltjes: "We hebben een paarse auto gekocht" en vertrok naar boven. Dat bleek wel mee te vallen, de volgende dag, bij daglicht en toen de beschermende fabriekslaag eraf was, maar wat niet meeviel was het rijgedrag. De auto zwalkte over de weg als een dronkeman en trok op als een tractor. Toen ik eens met mijn broer aan het stuur langs de stad Luxemburg reed moest hij zijn poging om een vrachtwagen in te halen staken omdat de weg omhoogging, wat mijn broer een hele massa gotvers en nondeju's ontlokte. We hebben er twee jaar in gereden, toen was mijn vader het zat en kwam hij uit de kast: voor het huis verscheen De Auto. Hij was groot. Hij was mooi. Hij was metallic. Hij was een bronskleurige Ford Taunus, met een donkerbruin kunststof dak. We hoorden erbij. Eindelijk.

Wat er daarna kwam weet ik niet precies meer, omdat ik nu zelf een jongedame was geworden die de wereld introk. Maar het werd groter en groter. Mijn 84-jarige vader rijdt nu rond in zijn tweede C5. Van de eerste waren na 8 jaar de weetikveels in de motor kapot, hij reed met een fles olie rond, misschien werd deze auto ook wel overdreven groot, zo overwoog hij rationeel bij zichzelf, hoe dan ook, hij ruilde hem in voor een C3. Dat bezorgde hem slapeloze nachten. Hij miste zijn slagschip. Ik heb de C3 eenmaal aanschouwd en na drie maanden stond er weer een C5 voor de deur. Altijd goed voor een deukje her en der in de krappe parkeergarage waar hij een plekje huurt maar een kniesoor die daarop let, hij is zielsgelukkig met mammoettanker nummer zoveel. Mijn moeder beweert overigens al 30 jaar dat de Eend ruimer was, maar daar luistert inmiddels niemand meer naar. Zelf mis ik nog steeds de vrolijk uitklappende richtingaanwijzer van het Kevertje, maar ik ben wel blij dat ik geen kinderen heb hoeven nemen om de ruiten schoon te houden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten