Pagina's

dinsdag 22 oktober 2013

En ze leefden nog lang en gelukkig




U zult wel denken af en toe, uit wat voor een disfunctioneel gezin komt die nou weer. Wat doet dat geherrie en gemep in het verhaal Huis, bijvoorbeeld. De grap is natuurlijk dat het geherrie en gemep in mijn jonge jaren een natuurlijk en vanzelfsprekend onderdeel van de omgeving was. Ik ken uit mijn jeugd, en dan heb ik het over de jaren zestig en de vroege jaren zeventig, werkelijk NIET EEN normaal gezin. En nee, ik kom niet uit een rare familie. Ik kom zelfs uit een ontzettende doorsneefamilie. Uit een doorsneegezin. Vader, moeder, twee kindjes en een hond. Vader werkt altijd, moeder af en toe. Eén auto. Een rijtjeshuis.
Buren, ouders van vriendinnen, overal was het hetzelfde. De moeders waren getrouwd om onder de pannen te zijn. De vaders voor de aardappelen met jus en het gestreken overhemd. Binnen dit samenwerkingsverband verdroeg men elkaar. Dat was een soort deugd. Deugdzaamheid en fatsoen, daar draaide alles om. Het huis aan kant, de kinderen aan het huiswerk. De bedden opgedekt met een sprei netjes eroverheen.
En soms verdroeg men elkaar niet, en dan kwam daar herrie van, tot het weer stil werd.

Aan vrienden deed men niet. Vrienden, dat was iets voor als je jong was. Mijn ouders hadden wel jeugdvrienden. Die zagen we eens in de zoveel jaar. Familie ging vóór, want dat was eigen. Nieuwe vrienden hadden ze niet. Dat was eigenlijk een beetje wuft, vrienden, en het schiep maar verplichtingen. Je bestemming lag in het huwelijk, in het gezin, en daarna kwam je familie, de oma's voorop.
Wanneer wij als kind een vriendje of vriendinnetje meebrachten was dat prima natuurlijk, we waren naar de maatstaven van toen heus geen geïsoleerd gezin. Er werd wel geïnformeerd 'wat haar vader deed'. De dochter van een welgestelde registeraccountant, die ik in de brugklas opduikelde, deed mijn ouders glimmen van trots. Wel waarschuwde mijn moeder om niet te intiem te worden, waar zij mee bedoelde dat ik vooral niets over thuis moest zeggen.

Goeie buren hadden we wel. Buren, dat was duidelijk. Buren hadden een functie. Je zorgde voor elkaars post en planten tijdens vakanties en de buurvrouwen wisselden praktische tips uit, zoals ervaringen met winkels en scholen. Buurvrouwen, want buurmannen werkten en zaten 's-avonds uitgeteld op de bank. De afdeling Externe Betrekkingen, dat was een vrouwending. Buurmannen groetten elkaar als ze 's-ochtends massaal het huis uit wandelden en de auto indoken.

Het ging nergens over. Dat was het punt. En het hoorde ook nergens over te gaan. Niet over teleurstelling of opluchting, hoop of angst, verdriet of vreugde. Dat waren hoogst ongepaste onderwerpen. Nette mensen lieten niet het achterste van hun tong zien, hup, een sprei erover. Wie huilt is van suiker, wie praat is een rare snijboon en wie zijn neus schendt schendt zijn aangezicht.
Het was de tijd. Ergens is dat veranderd. Ergens tussen mijn moeder en haar jongste zusje - 17 jaar schelen ze - is er iets gebeurd. Het was mijn jongste tante die mijn spijkerbroeken tolereerde, mij uitlegde wat tampons waren en mij seven-up gaf in plaats van het deugdzame glas melk. Mijn tante, die de verhalen van haar eigen dochter over verliefdheden schaterend aanhoorde en plannen met haar smeedde om de aanbedene in te palmen (mijn moeder wist nooit wanneer en op wie ik verliefd was).

We braken uit, in de jaren zeventig. We begonnen te praten. Mijn vriendinnen en ik, wij hebben het onszelf en elkaar geleerd. Vertrouwen. Vertrouwelijkheid. Los van de mannen waar we mee verkeerden. Die mannen zelf werden wezens waar je bevriend mee kon raken, ook dat nog, zomaar, zonder verkering, gezoen en gefriemel, zonder onvermijdelijke verloving, ook al zoiets merkwaardig nieuwerwets. En verkering of niet, vriendschap ging door. Vrienden werden deel van ons leven in plaats van een voorportaal tot we onder dak waren. Van onze partners hielden we, en als het hel werd, of we elkaar alleen nog maar verdroegen, gingen we uit elkaar. En dat was vreselijk, maar nodig soms.

We maken fouten, we vergissen ons, we kwetsen elkaar, we bezeren ons. We verlaten en worden verlaten. Maar nooit, nooit meer terug naar die emotionele noordpool, die kille hel van deugdzaamheid, die zwarte borrelende poel van fatsoen van Nederland in de naoorlogse jaren.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten