Pagina's

dinsdag 23 juli 2013

Ziek van angst



In januari 1991 werd ik ziek. Van de ene op de andere seconde. Ik denk dat ik in eerste instantie al overwerkt was door de dagelijkse chaos op het werk. Ik was secretaresse van een team van 5 mensen. Ik bediende daarbij een receptie en een telefooncentrale. Dan had ik naast mijn gewone werk nog een nieuwe functie: PR-medewerkster. Dat deed ik feitelijk 'erbij'. Dat ging nogal met hangen en wurgen. En ik had nu twee bazen, die ieder zo hun eigen ideeeën over prioriteiten hadden.

Half januari kwam mijn toenmalige directe chef binnenlopen. Ik had hem zeven weken niet gezien. Hij was 'overspannen'. Dat ging zo al maanden. Dan was hij er een paar weken wel, dan weer wekenlang niet. Ik had ondertussen voor 12 uur in de week geen contract meer. Mijn eerste jaar als PR-medewerkster was verlopen. Niemand leek er erg mee te zitten, en ik werkte gewoon door. Ik had geen idee of ik aan het einde van de maand wel geld zou krijgen voor die uren. Veel verdienen deed ik niet. Ik woonde alleen. Ander geld was er niet. Ik was boos over de onachtzaamheid. Ik werkte me te pletter. Ik deelde dit kort en zakelijk mee aan de baas.
Het antwoord van de baas was: "Kom, Jet. Dan krijg je het toch volgende maand. Dat komt allemaal wel goed hoor. Ik zal er volgende week wel eens naar kijken. Ik moet er weer even inkomen."
Ik weet nog precies waar ik stond. Mijn knieën begonnen te knikken. Ik voelde dat mijn hoofd warm en rood werd. Het was bijna 5 uur. Ik knikte, droop af naar mijn balie, pakte mijn tas en ging naar huis.

Thuis belde ik een collega. We praatten, wel een uur. Het hielp niet. Ik bleef in mezelf lullen. En tegen de spiegel. De volgende dag meldde ik me ziek. Ik was zo stijf als een plank. Als ik door mijn kamer liep moest ik me vasthouden aan de meubels. Je moet naar de winkel, zei ik tegen mezelf. Je moet eten halen. Het kostte me bijna een uur om een tas te pakken, mijn portemonnee erin te doen, lege flessen te verzamelen, mijn schoenen aan mijn voeten te doen, mijn jas aan te trekken en de sleutels in mijn zak te stoppen. Al die tijd prevelde ik tegen mezelf wat ik aan het doen was.
Aan de onderkant van mijn schedel kreeg ik een bult. De huisarts zei dat de bult veroorzaakt werd door spierspanning, stuurde me naar een fysiotherapeut en gaf me valium voor een week.
Deze situatie duurde twee weken. Toen werd de spanning minder.

Ik was niet alleen afgebrand. Ik was doodongelukkig. Maar ongelukkig zijn is geen reden om niet te werken.
Maart 1991. Van beide zijden werden pogingen ondernomen om mij weer aan de slag te krijgen. Ik wilde dat ook. Vanaf de werkgeverszijde nam de directeur de contacten met mij op zich. Hij was verantwoordelijk voor de PR. Hij wilde dus dat ik de PR weer zou oppakken. Twaalf uur in de week. Kalmpjes aan. Dat spraken we af. De volgende dag hing mijn baas aan de telefoon. Dat hij het er niet mee eens was. Dat hij een secretaresse nodig had. Dat ik aan de balie moest. Ik zei niets meer, hing op en was geheel terug bij af. Ik dacht alleen nog maar: ik kan niet terug.

Tot dat moment was ik niet bang geweest. De situatie was overzichtelijk. Ik was ziekjes, ik ging betertjes worden, en dan zou alles weer hetzelfde zijn. Ergerlijk en chaotisch hetzelfde, maar toch. Die weg bleek afgesneden.
Nu werd ik bang. Ik hing in het luchtledige. Daar kon ik niet blijven. Maar er was nergens ook maar het begin van een weg of zelfs maar een pad tussen de struiken te bekennen. In het luchtledige zijn was angstaanjagend. Daar had ik niet voor doorgeleerd. Ik begon te hyperventileren. Ik kreeg paniekaanvallen. Mijn hersens draaiden rond als een mallemolen. Ik kwam alsmaar langs dezelfde punten. Als ik in de spiegel keek zag ik groen. Alleen 's-nachts in bed was ik niet bang.

Ik bleef alles doen. Ik deed mijn boodschappen. Ik belde de vriendin, en ging er weekendjes logeren. Ik ging één keer in de week naar de collega. Ik ging naar de schouwburg met de vriend. Wat maakt het uit, zei ik tegen mezelf, hier bang, daar bang, bang ben je toch. Dat mijn huurhuis werd verbouwd en ik er uit moest hielp niet mee. De aanvallen bleven komen. De angst zat in mijn buik. De meeste avondmaaltijden eindigden in de vuilniszak. Ik viel 12 kilo af. Op een avond, midden in een paniekaanval ter grootte van een sterrenstelsel, pakte ik de telefoon en belde het Krisiscentrum. Ik was niet meer in staat om zelf uit de mallemolen te komen.
Ik kreeg er een vaste hulpverlener. Hij wist soms geen raad met de eindeloze rondjes die ik draaide. Dat zei hij ook. Hij zag wel dingen. Hij zei dat mijn humor mij zou redden. Hij zei dat ik te hard voor mezelf was. Hij zei dat ik op moest houden met mezelf een schop onder mijn kont te geven. Hij ging met me wandelen en kocht een ijsje voor me. Ik was dag en nacht bezig om 'het op te lossen'; daar moest ik mee stoppen. Piekeren en oplossen is je werk nu, zei hij.  Dat doe je vanaf nu dus onder werktijd, dat wil zeggen van 9:00 tot 17:00. Daarna ben je vrij, net als iedereen. Ik kreeg een zak met papiertjes mee. Op elk briefje stond '1 ontsnapping.' Die waren voor 's-avonds. Als ik 's-avonds in paniek raakte moest ik een briefje uit het zakje halen. Het ontroert me nu weer.

Deze held van de GGZ moest ik achterlaten. Na zes weken Krisiscentrum werd vastgesteld of je nog hulp nodig had. Dat had ik. Dat betekende dat ik naar de RIAGG moest. Ik kreeg daar een alleraardigste jongedame die geen kant met mij uitkon en dat was geheel wederzijds. Wanneer ik over mijn wederwaardigheden vertelde met de humor die mij zou redden vroeg zij: "Is dat om te lachen?". Verder stelde ze mij voornamelijk vragen over hoe het ging, over wat ik daar zelf van vond en meer van dergelijke beleefde algemeenheden en voor het overige leek zij totaal geen idee te hebben waar het met mij heen moest.

Inmiddels had men besloten dat ik een gegeneraliseerde angststoornis had. In de Margriet had ik eens een stukje gelezen over de Stichting Fobieclub Nederland. Deze stichting was opgericht door Marina de Wolf, een vrouw met straatvrees die zelf vruchteloos 10 jaar lang bij de RIAGG op een stoel had gezeten en gepraat. Ik belde, kreeg de naam van een psychologe en maakte een afspraak. Ik trof een dame met een parelkettinkje, die mij meedeelde dat zij gedragspsychologe was, voorts juriste, en dat zij buitengewoon veel verstand had van het disciplineren van gedachten. Mijn paniek dacht ik zelf bij elkaar en ik zou dat af gaan leren; zij zou mij daarbij assisteren. Een en ander zou vermoedelijk ca. een half jaar in beslag nemen. Het geld zou ik vergoed krijgen als ik bereid was mij te laten onderzoeken door een psychiater, die, als hij dit kon onderschrijven, zou verklaren dat ik een angststoornis had en begeleid diende te worden door een gedragstherapeut. Dat was maar goed ook; zoveel geld had ik niet, de dame kostte 75 gulden per sessie en de gesprekken zouden aanvankelijk eenmaal per week plaatshebben.
De dame leek mij niet voor de poes. Ik doopte haar dadelijk 'de Juf' en besloot met haar in zee te gaan.
Ik had nog een afspraak bij de RIAGG. Daar ben ik naartoe gegaan. Met de keiharde waarheidsdrang van iemand die denkt ten onder te gaan vertelde ik haar precies wat ik van de door haar geboden hulp vond, waarom ik wegging en wat ik dacht te gaan doen. Aan het eind van het gesprek stond ik fier op, zij was in tranen en het lukte haar nog net om mij veel succes te wensen.

Bij de Juf heb ik uiteindelijk een jaar doorgebracht, zij het gaandeweg met een veel lagere frequentie. Er moest, behalve gedisciplineerd op het vlak van de gedachten, hier en daar fors heropgevoed worden. Ook op dat gebied bleek zij buitengewoon deskundig te zijn. Ik nam besluiten. Ik besloot dat ik nooit meer terug zou gaan naar mijn werk, al moest ik voor mijn avondeten gras grazen naast de flat.
Na een jaar stuurde de Juf mij weg. Ik was klaar genoeg. Ik was onder de mensen. Ik was lid van een bridgeclub. Ik vond  liefde en kon er iets mee. Ik kluste freelance, en ik had enig idee van waar ik heen wilde. Ik had vrijwel nooit meer een angstaanval. Even sloeg de paniek toe, maar ik wist dat ze gelijk had. Er was genoeg werk aan de winkel, maar ik zou het ook alleen kunnen.
Gelukkig was ik nog steeds niet, maar daar nam ik genoegen mee. Dat bleek een vergissing.

Na verloop van tijd begon het mij uitermate te storen dat, hoewel ik alles deed wat ik had geleerd en het tij op allerlei fronten mee leek te zitten, ik nooit, maar dan ook nooit, ook maar ergens van kon genieten. Ik was nooit blij. Ik vond nooit iets enig of prachtig of zelfs maar leuk. Zo was ik nooit geweest en het leek mij niet de bedoeling. Het leven viel mij zwaar zonder genieten. Ik had geen enkele ontspanning meer. Mijn leven was een soort taak. Ik nam opnieuw contact op met de Juf. Die uitte het vermoeden dat ik een milde depressie had. Ze raadde mij een psychiater aan die mij eventueel op een antidepressivum kon instellen, over te nemen door de huisarts. Aldus geschiedde. Ik heb het meer dan een jaar moeten slikken. En in het begin viel het niet mee. Je moet er aan wennen. Maar daarna was het alsof ik een staaroperatie in mijn hersens had gehad. Er viel een grauwsluier af die jaren over mij heen had gehangen. Ik genoot. Van muziek. Van de wolken die ik zag vanaf mijn flat. Van de bridgeavonden en de vrienden die ik er maakte. Van de pindarotsjes die we giechelend in bed opaten. Ik ging weer naar school. Ik leerde een nieuw vak. Ik ging werken. Ik kon weer voor mezelf zorgen. En in meer opzichten dan ik ooit had gekund. Ik was niet alleen genezen, ik was beter.

Ziek

Een paniekstoornis is een ziekte. Je staat lichamelijk in de fik. Ik zou het geen licht probleem willen noemen. Tijdens een paniekaanval bestaat er niets anders. Luisteren naar een ander mens is vrijwel onmogelijk. Antwoord geven lastig. Een ander onderwerp dan de aanval zelf bestaat niet. De concentratie is nul. Mensen merkten het doordat ik niet meer reageerde. Als ik ergens anders was ging ik meestal maar een poosje op de wc zitten. Ik noem dat ziek.
Een depressie, ook een milde, is een ziekte. Ik heb in een bus gezeten, naar buiten gekeken en de kleuren waren weg. Alles was zwart, grijs en wit. Dat noem ik ziek.
In een beschaafd land worden zieke mensen geholpen. Grote mensen, kleine mensen. Beter gemaakt, als dat mogelijk is. Maar in ieder geval geholpen. Als ik mijn been breek kunt u in mijn lijf kijken wat er is. Als ik in paniek ben of depressief kunt u niet in mijn hoofd kijken. U moet mij dan maar op mijn woord geloven, mij, en de mensen die er verstand van hebben.

Ik heb 5 jaar geen baan gehad. Nu werk ik, 17 jaar alweer. Zonder deskundige zorg had ik dat niet gekund. Rekent u maar even. De afbraak van de GGZ, kwantitatief en kwalitatief, zal ons duur komen te staan, in leed en in geld.

http://www.nu.nl/algemeen/3532855/patienten-psychische-klachten-beter-helpen.html
De vorken van de GGZ
Jeugdzorg, het kind van de rekening
De Angst Dwang en Fobiestichting
Marina de Wolf


Edvard Munch De Schreeuw

3 opmerkingen:

  1. Heel knap zoals je dit alles hebt verwoordt, dat lijkt me niet gemakkelijk.
    Een opsteker voor vele mensen in een soortgelijke positie.
    En je gevoel voor humor....dat heeft je zeker gered!
    Heel dapper van je.

    BeantwoordenVerwijderen